Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2616

Datum uitspraak2009-07-14
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/111 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag bijstand. Appellant is geen Nederlander en kan niet met een Nederlander worden gelijkgesteld. Geen zeer dringende redenen. Geen bijzonder geval.


Uitspraak

08/111 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 november 2007, 06/4947 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: College) Datum uitspraak: 14 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 2 juni 2009. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant heeft op 13 februari 2006 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. 1.2. Bij besluit van 2 maart 2006 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant geen Nederlander is (artikel 11, eerste lid, van de WWB) en evenmin met een Nederlander kan worden gelijkgesteld als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. 1.3. Bij besluit van 1 november 2006 heeft het College het tegen het besluit van 2 maart 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 1 november 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Voor de inhoud van het hier toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar de onderdelen 7 tot en met 10 van de aangevallen uitspraak. 4.2. Tussen partijen staat vast dat appellant niet kan worden aangemerkt als een rechthebbende in de zin van artikel 11, eerste, tweede en derde lid, van de WWB. Dat betekent dat appellant geen recht op bijstand heeft. 4.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het College gelet op alle omstandigheden aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van paragraaf 2.2, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Appellant heeft zich op die bepaling beroepen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, stuit dit beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB af op het tweede lid van dit artikel, waarin is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op andere vreemdelingen dan die bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. 4.4. Appellant heeft nog aangevoerd dat artikel 16, tweede lid, van de WWB in zeer bijzondere gevallen buiten toepassing kan worden gelaten, en dat een zodanig bijzonder geval zich in zijn situatie voordoet. In hetgeen appellant ter onderbouwing van dat standpunt omtrent zijn problematische verblijfsrechtelijke situatie en zeer hopeloze financiële positie heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de Raad evenwel geen grondslag worden gevonden voor het buiten toepassing laten van de onderhavige wettelijke bepaling. 4.5. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter, en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2009. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) A. Badermann. RB